Kanttekeningen bij de rol van voedselbossen in de landbouwtransitie

Foto: Getty Images/iStockphoto

Afgelopen week was ik aanwezig op het Atelier Netwerk Voedselbosbouw (voormalig Green Deal Voedselbossen) evenement in het Tuinpark Laakzijde in Amersfoort. Hier kwamen allerlei voedselbosbouwers, voedselbosexperts, beleidsmakers, onderzoekers en voedselbosaficionado’s bijeen om kennis uit te wisselen over voedselbosbouw en haar rol in de landbouwtransitie. Het was een inspirerende middag met veel food for thought, wat ik graag met u deel.

De middag werd ingeleid Frederike Praasterink, lector aan de HAS Hogeschool op het thema ‘Toekomstige Voedselsystemen’. Praasterink is bezig met onderzoek naar de huidige staat van de transitie naar een duurzamer voedselsysteem in Nederland, in samenwerking met een groter consortium van onderzoekers.

Het concept transitie komt voort uit een sociale theorie (Geels, 2020) en duidt op een onderscheid tussen (degenen die baat hebben bij) de status quo, ook wel het regime genoemd, en alternatieven die vanuit een gemarginaliseerde positie opdoemen, oftewel een niche. Voedselbossen en andere vormen van regeneratieve landbouw zijn een voorbeeld van zo’n niche. Om een transitie te realiseren, zijn er een aantal fases nodig:

  1. Het ontwikkelen en optimaliseren van de niche in kwestie (zeg, voedselbosbouw)
  2. Het destabiliseren van het regime doordat de niche incompatibel is met het regime
  3. Chaos !!!
  4. Het institutionaliseren van de niche (oftewel, maatschappij-brede erkenning van de niche)
  5. De niche heeft het regime veranderd en het nieuwe regime stabiliseert

In de praktijk zijn deze vijf fases niet per se chronologisch noch lineair: voedselbosbouw bevindt zich ergens tussen fase 1 en 4. Voedselbosbouw is nog lang niet geoptimaliseerd en dit is ook geen haalbare eindstreep: voedselbospraktijken zullen zich waarschijnlijk (en hopelijk) altijd door blijven ontwikkelen. Tegelijkertijd destabiliseert voedselbosbouw het regime van landbouw in Nederland wel degelijk (fase 2), aangezien er steeds meer aandacht komt voor voedselbossen als mogelijke oplossing voor de nadelige gevolgen van de industriële landbouw in de landelijke media. Daarnaast zijn er in sommige provincies, zoals Noord-Brabant en Drenthe, wetten en regelgevingen aangepast om voedselbosbouw meer tegemoet te komen (fase 4).

Op het evenement ging de discussie echter veelal over fase 1 als voorwaarde voor vordering naar de volgende fases. De overheid moedigt dit aan: in 2017 stelde Green Deal Voedselbossen letterlijk dat wetenschappelijk onderzoek naar (onder andere) de productiviteit en rendabiliteit van voedselbossen een voorwaarde was voor overheidssteun. Ook de financiële sector lijkt dit te beamen: banken en duurzame investeringsfondsen verstrekken alleen leningen aan ondernemingen waarvan het business plan voldoet aan de eisen. In andere woorden, een onderneming moet opschaalbaar zijn om het financieel interessant te maken.

Het is dan ook begrijpelijk dat de reactie van sommige voedselbosbouwers is om hier in mee te gaan: professionaliseren en voldoen aan de eisen van het regime, zodat voedselbossen geïnstitutionaliseerd kunnen worden, onderdeel kunnen worden van het regime en zodanig het regime kunnen transformeren. Opschalen klinkt ook als iets verleidelijks, want hoe groter het voedselbos, hoe groter de impact op de landbouwtransitie – toch?

Ik heb echter twee kanttekeningen bij deze strategie. Ten eerste, is het praktijk niet altijd nodig om fase 1 (optimalisatie) af te ronden voordat de volgende fases gestart kunnen worden. Voedselbosbouw bevindt zich momenteel, zoals ik al zei, verspreid over ten minste vier van de vijf fases. Daarbij is optimalisatie geen garantie voor het doorlopen van de volgende fases. Institutionalisering is bijvoorbeeld ook afhankelijk van maatschappelijk draagvlak. Praasterink benoemt specifiek het belang van het vertellen van een goed verhaal om dit te behartigen.

Mijn tweede kanttekening betreft een groter risico. Op dit moment wordt de optimalisatiefase nog ingevuld aan de hand van de geldende principes in het huidige regime. Dit regime stelt economische (lees: monetaire) groei voorop, vertrouwt uitsluitend op statistische waarheden en ziet de natuur als een bron om uit te putten. Veel voedselbosbouwers zijn echter begonnen vanuit de gedachte dat mensen onderdeel zijn van de natuur en de plicht hebben om goed voor hun omgeving te zorgen (in sociale én biofysische zin). Hoewel voedselbosbouwers natuurlijk een boterham moeten kunnen verdienen, botsen hun principes nogal met die van het regime. Dit komt ook terug in mijn eerste onderzoeksresultaten. Overigens is deze principiële botsing ook essentieel om een transitie te bewerkstelligen (zie fase 2).

Hoewel een (snelle) landbouwtransitie hoognodig is, blijft het dus wel belangrijk om kritisch te blijven op de principes die het transitieproces leiden. Praasterink benoemt greenwashing als een mogelijke maar onwenselijke uitkomst van dit proces. Een voorbeeld hiervan is het inzetten van “duurzame” kunstmatige pesticiden om vormen van industriële landbouw regeneratief te kunnen noemen. Als we de spelregels volgen van het huidige regime, acht ik de kans op greenwashing groot. In de woorden van een andere sociale denker, Marilyn Strather: “It matters what ideas we use to think other ideas”. Hier sluit ik mij volledig bij aan.

Bronnen

Geels, F. W. (2020). Micro-foundations of the multi-level perspective on socio-technical transitions: Developing a multi-dimensional model of agency through crossovers between social constructivism, evolutionary economics and neo-institutional theory. Technological Forecasting and Social Change, 152, 119894. doi: 10.1016/j.techfore.2019.119894

Strathern, M. (1992). Reproducing the future. Manchester, UK: Manchester University Press.

Leave a comment

Design a site like this with WordPress.com
Get started